Met mijn appartement met twee kamers en drie bedden, terras met mountain view, twee sofa’s, drie wandtapijten en open haard, was deze dag sowieso al duurder dan heel de rest van de reis samen. Ik dacht: ik doe er nog een schepje bovenop. Drie dagen na mekaar had ik een meerdaagse skipas die geldig was van 8:30 tot 19:30, maar stond ik pas om 12:00 op de piste. Nu heb ik geen skipas en sta ik al om 10:00 op de piste. Een dagpas is geldig van 8:30 tot 16:30 en een halve dagpas is pas geldig vanaf 12:00, maar wél tot 19:30. Ik toon aan de dame achter de kassa mijn gsm met daarin op Google Translate: “Ik wil graag skiën vanaf nu, 10:00, tot 18:30”. De dame schudt van nee. Ik knik van wel. Zij schudt weer van nee. Ik schrijf er nog voor: “Het maakt niet uit welk ticket ik moet kopen.” Ze schudt weer van nee. Ik snap het niet. Ik schrijf: “Ik wil graag skiën” en knik kinderlijk enthousiast, ik kan dat. Ze wijst naar het bord met de uren. Dagpas: 8:30-16:30, halve dagpas: 12:00-19:30. Ik knik van ja dat weet ik, ik wil ze allebei. Nee, dat kan niet. Hoezo dat kan niet. Ze schrijft iets in Google Translate, ik lees wat ik al weet: “Dat kan niet”.
Ik heb een plan. Ik koop een dagpas. Ze pruttelt wat tegen, toont herhaaldelijk ‘16:30’ aan en zegt “stop”. Ik zie terwijl ze het zegt in mijn hoofd de borden die langs de weg aan alle verkeerslichten staan: “стоп”. Ik knik en koop de dagpas en schuif achterin de rij weer aan. Als het weer aan mij is, vraag ik vriendelijk: “een halve dagpas”. Ze zucht, drukt geagiteerd op haar rekenmachine de prijs van de halve dagpas in en toont mij het bedrag. Ik knik en pak mijn bankkaart, zij schudt van nee. Ik kijk lief. Ze briest een beetje. Ik schrijf in Google Translate: “Waarom ben je boos?”. Slecht idee. Ik betaal. Ze kan het niet laten om er mij toch nog even op te wijzen dat 8:30 al gepasseerd is en dat ik van 12:00 tot 16:30 dubbel betaal. Zo ver was ik ook al, niks aan te doen. Ik heb vandaag al belachelijk veel betaald voor twee kamers, drie bedden, twee sofa’s, drie wandtapijten, een open haard en geen slaap, ik kan nu ook wel even dubbel betalen om te skiën. In mijn rugzak zit een plastieken flesje vol vodka met gemberschilfers.
Ik ski als afscheid alle pistes. Terug in het hotel krijg ik mijn tweede gratis maaltijd met vodka en bolvormig voedsel. Na afloop vraag ik de jongen aan de kassa hoe ik terug in Ivano-Frankivsk geraak. Hij zegt: “my friend”, en wijst in de richting van waar ik alleen een groot beeld van Jezus en een plastieken waterkraantjestoestel kan zien, maar hij bedoelt dat ik daar even moet gaan zitten en wachten op zijn vriend. Zijn vriend zet mij in een auto en rijdt mij anderhalve straat verder naar een plek met een bus. Zijn vriend zegt “Bus!”, ik zeg “Dag!” en stap op de bus.

Er is één vrij plaats: op de achterste rij in het midden. Ik kan er mijn benen wel strekken maar mijn lichaam niet. Ik ben ook nog maar half gaan zitten met mijn rugzak, skipak en plastiekzak voedsel + worst als de motor al start en de bus het skigebied uit kronkelt. Ik probeer mijn bagage tussen mijn benen te balanceren. De twee forse mannen links en rechts houden allebei hun dikke winterjas aan en zitten voorovergebogen op hun gsm te kijken. De meest linkse naar instagram, die links van mij naar YouTube (hij leest zelfs de commentaren!) Die rechts van mij leest een artikel in een online krant, en wat de meest rechtse doet kan ik niet zien omdat die links ervan te dik is. Als ik behoedzaam mijn jas uitdoe en daarna ook mijn trui, heb ik niet alleen een rugzak, een plastiekzak met worst en eten maar ook een hele kleerkast tussen mijn benen. Dat is te veel. Als ik mijn bovenlichaam lichtjes draai, kan ik me tussen de voorovergebogen bovenlichamen van de twee heren manoeuvreren en achter hun gekromde rug in principe tegen drie rugleuningen tegelijk leunen om mijn schouders te strekken. Maar ik ben gelukkig geen drie rugleuningen breed.
We rijden door het Oekraïense platteland, voorbij allemaal plekken waar geen toerist ooit komt. Ik wil overal afstappen. We passeren het dorp waar een jongen uit mijn stageklas vandaan kwam. Die was nieuw in België en werd op dezelfde dag als waarop ik aan mijn stage begon in een klas vol anderstaligen gegooid. Hij begreep niks van wat gezegd werd en ik heb hem alleen zien lachen toen ik een kaartje met een prent van de zee op opstak en in het Russisch zei: “zee”. Ik zie hier geen steek. Alleen om de twintig kilometer dezelfde verlichte winkels als overal. Hier en daar een sporadische straatlamp. Iemand stapt op, iemand stapt af. Ik wring mij met mijn kleerkast, rugzak en plastiekzak met worst van tussen de voorovergebogen mannen en ga zitten op de plek van degene die net is afgestapt. De plastiekzak van de nieuwe vrouw naast mij is groter dan de mijne. Ze brabbelt onophoudelijk in haar telefoon en ruikt naar haardvuur. Iemand achter mij spuit belachelijk veel parfum op zichzelf. En op mij. Ik mompel “bedankt”. Ze heeft een grote bloem op haar muts. Mijn wangen gloeien van het vele skiën. Ik houd mijn fles water ertegen ter verkoeling maar ze schiet uit mijn handen en rolt helemaal naar voren in de bus. De inzittenden geven haar vriendelijk weer door naar achteren. Ik mompel “bedankt”. De bus wordt minder en minder bevolkt. Buiten schreeuwt Spa Hotel Romantiek in mijn ogen. Ook de geparfumeerde vrouw met de bloem stapt af. Voor Hotel Premier staat een standbeeld van een arend. Ik vind alles hier zo mooi.
Het moment waarvan iedereen wist dat het ging komen: de asfaltering is gestopt. We hobbelen verder, ik houd mijn fles water vol wodka extra goed vast en de buschauffeur steekt een sigaret op. Intussen is de bus bijna leeg. De merde van een relatief jong meisje te zijn is dat al wie opstapt alsnog naast mij komt zitten. Ik geef daar les over. In Zweden is dat not done, daar bereken je bij het opstappen net waar je moet gaan zitten om mathematisch zo ver mogelijk van elke andere inzittende te belanden. En toch, ik heb mij nog op weinig plaatsen zo veilig gevoeld als in Oekraïne. Iedereen lijkt hier zo welopgevoed en gedisciplineerd. Ik word hier minder vaak dan zelden lastiggevallen en zelfs hier op de bus enkel in de gaten gehouden door een man die doet alsof hij blind is.
De buschauffeur zet zijn muziek wat harder. Klinkt als balkanmuziek. Vind ik raar, het is hier de Balkan niet. Een man staat in een van de vele Car Washen een zilveren blinkende auto af te spuiten. Een orakel van weerkaatsend licht. We naderen de stad. Behalve de halve blinde en ik is de bus nu leeg. De buschauffeur roept mij naar voren en vraagt waar ik moet zijn. Ik gniffel “Fenomenon”, de enige plek die ik hier ken. Ik heb de bus nog niet betaald en de chauffeur herinnert zich dat duidelijk niet. Ik overweeg hem mijn worst te geven maar vind gelukkig in mijn plastiekzak ook nog een briefje met geld.

Ivano-Frankivsk. Kleurrijke confetti’s op de muren, oude vrouwen verkopen bloemen op een verlaten staat, ook hier is het weekend. Ik overweeg even om de stad in te trekken maar weet dat ik nergens liever wil zijn dan in Fenomenon en bel aan. Ik beland middenin het gesprek “I speak”, “My mother speaks”, “I go”, “She goes” en besef dat de blonde jongen aan de kassa Engels aan het leren is maar de vervoeging van de werkwoorden precies niet direct snapt, en de manager krijgt het hem niet uitgelegd. Mijn kamer van de vorige keer mag ik niet binnen, die stinkt naar drank en oude mannen. Heb ik dat goed verstaan? Ik heb geen zin om het te checken, maar de oude zakenman van vorige week heeft zich waarschijnlijk eens goed laten gaan. Ik krijg de keuze uit twee stapelbedden met een wand tussen die gemaakt is van karton. Ik maak duidelijk dat ik niet tegen wiebelende bedden kan en dan nog liever in de douche slaap. De manager heeft een idee. Hij haalt twee kasten uit de kamer daarnaast en maakt een constructie met kasten en dozen tot het bed niet meer wiebelt. Ik heb er mijn twijfels bij maar de situatie is te hilarisch en schattig om moeilijk te doen.
In de gemeenschappelijke ruimte zit een Chinees die contact zoekt. Ik antwoord kort en beleefd maar wimpel hem af. In de keuken loopt een praatgraag meisje rond dat contact zoekt. Ze is heel vriendelijk, ik leid haar behoedzaam richting Chinees. Aan de keukentafel zit de blonde jongen met een koptelefoon op hardop Engelse werkwoorden te vervoegen. Ik zet er mij bij. Hij kijkt niet op. Ik bekijk mijn foto’s en corrigeer hem hier en daar. Soms zegt hij een zin in het Oekraïens tegen zijn gsm en leest zijn gsm die hardop in het Engels aan me voor. Ik sta versteld van de technologie. Hij toont mij een padorie-filmpje over hoe Engels onderwijs er in Oekraïne aan toe gaat. De enige Engelse woorden die ik kan verstaan zijn “potatoes” en ”father”. Zijn naam is Ivan, de stad is niet genoemd naar hem. Een half uur later staan we ervan versteld hoe diepgaand ons gesprek is kunnen worden met enkel de hulp van de luidsprekerstem van Google Translate. De Chinees die nog steeds contact zoekt, komt even langs om mij duidelijk te maken dat hij niet begrijpt dat ik Google Translate boven hem heb verkozen.
De blonde jongen blijkt te slapen op de benedenverdieping van hetzelfde stapelbed als ik, dus we verschepen naar daar. Aan de andere kant van de kartonnen wand snurken bouwvakkers uit volle borst door ons gegiechel heen. Een paar uur later schatert de wekker ons wakker en neem ik afscheid van Ivan en van Ivano-Frankivsk. Op de kleinste luchthaven van de wereld wordt veel te moeilijk gedaan naar mijn goesting over het gewicht van de handbagage van de reiziger voor mij. Ik panikeer want mijn rugzak weegt minstens 7kg te veel en hierna is het aan mij. “So. Where are you goink?” “First, to the toilet!”, waar ik deskundig mijn toiletgerief in mijn handdoek rond mijn linkerbeen wikkel, en de zakken en de kap van mijn jas volprop met fototoestellen, harde schijven en worst. Even later heb ik de gewichtstest succesvol doorstaan, maar is er alsnog een probleem met mijn bagage. De douane blijft in het Russisch een woord herhalen waarvan ik redelijk zeker weet dat ik het al eens heb gehoord, maar ik begrijp het moeilijk zo zonder context. Ze maken het gebaar voor eten. Ik haal de worst uit de linkerzak van mijn skijas. Die was het niet. Ze maken het gebaar voor iets dat ze in hun mond steken. Ik haal mijn tandenborstel uit de handdoek in mijn linker broekspijp, grotendeels voor de show. Die was het ook niet, maar ze begrijpen dat ik van goede wille ben. Verder dacht ik niet dat ik iets bij heb dat je in je mond kan steken, maar een scan van mijn rugzak maakt duidelijk dat er ergens tussen mijn onderbroeken en een cursus Russisch ook een kleine vork zit. Als we hem gelokaliseerd hebben, blijkt de grootte van de heisa totaal niet in verhouding tot de afmetingen van de vork. Tot ik tien minuten later door het venster van de wachtzaal het vliegtuig zie verschijnen. Dat vliegtuig is inderdaad niet veel groter dan mijn vork.
Op naar Kiev. De vorige keer dat ik daar was, was het 2011 en kwamen we net terug van een vrijwilligerskamp in Kharkiv. Ik had ergens gelezen dat dat de meest rascistische en homofobe stad was van het Europese continent, dus ik wou daar graag naartoe. Het kamp stond in het teken van 25 jaar Tjernobyl, had een grote internationale tentoonstelling over groene energie als einddoel en werd mede georganiseerd door de afdeling voor Graphic Design van Kharkiv Universiteit. Na drie dagen dezelfde borsjt slurpen en slapen in aftandse bedden in een gebouw dat we niet zonder toestemming mochten verlaten, begon het te dagen dat onze aanvankelijke verwachtingen wel eens te hoog zouden kunnen zijn geweest. Er kwam een man in het Russisch getuigen over de gruwel van Tjernobyl, wij kregen om de tien minuten een Engelse samenvatting van steeds gelijkluidende zinnen, genre: “Tjernobyl was not that bad!”, maar we gaven het nog een kans. Toen we tijdens ons steeds uitgestelde bezoek aan de universiteit enkel posters zagen die gemaakt waren in Word en in heel de afdeling voor Graphic Design geen ander materiaal vonden dan een oude computer met Windows ’98 op, besloten we die nacht te vluchten. We verlieten in alle stilte het gebouw, slopen door de nacht en vonden een trein die ons naar de hoofdstad bracht. Maar op de luchthaven bleek er plaats op geen enkel vliegtuig dat de komende dagen naar dichter bij België dan Praag zou gaan, en niemand kon ons helpen om het te boeken want dat moest online. Toen we dat naar Praag met behulp van een prepaid internet kaartje met pin-code eindelijk bijna hadden geboekt, moesten we betalen met een MasterCard die we niet hadden en tegen de tijd dat we onze vrienden hadden gecontacteerd om ons hun gegevens door te geven, was ons internet op. We besloten te liften, heel Oekraiene door, en dan nog eens 2000km door Polen en Duitsland naar Zemst-Laar.

Er is op de luchthaven van Kiev veel veranderd, ik herken hier niks. Er is zelfs overal wifi en ik merk dat ik bij de herinnering aan ons strafkamp van 2011 zo veel in mijn haar heb zitten draaien dat het gans vettig is, dus ik ga het wassen aan een lavabo in de wc. Ik haal de handdoek uit mijn linker broekspijp, kom proper en succesvol door de security check maar sterf van de honger. Recht tegenover mij is een “winkeltje”, het enige hier in transit, waar je alleen maar sterke drank, sigaretten en koffie kan kopen. Je mag hier in transit nochtans nergens roken – drinken uiteraard wel. Ik beeld een vork uit op dezelfde manier van de mensen in de douane daarnet, en krijg de keuze uit twee minipakjes chips die elk even veel kosten als een kom sla met drie olijven en twee brokjes kaas. Ik kies het laatste en log per ongeluk in op het gesprek van twee olijke dikke Zweden rechts op de bank. Ze lachen met alles en staan in schril contrast met alle Oekraïense terughoudendheid errond. Ik verdenk hen van vodka, krijg een kleine vork bij mijn sla en mag zonder pardon het vliegtuig op.
Het laatste wat ik doe op Oekraïense vaste grond: ik gooi de worst weg.
Comments